Mijn dank grenst aan hondsdolheid. Wie had nou kunnen denken dat mijn vorige stukje, over potsierlijke kunstwerken die her en der neergekwakt worden, meteen geïrriteerde reacties zou opleveren? Dank! Uw frustraties maken mij intens gelukkig; van het berichtje van één woord van de anonieme schijtlijster die met hoofdletters ‘cultuurbarbaar’ schreeuwde, tot de twee epistels van ‘kunstliefhebbers’. De een jankte in mij teleurgesteld te zijn, de ander had me ‘hoger ingeschat’. Mooi. Niet dus. Ik wens ze darmkrampen toe terwijl ze hun commentaartje tikten en weer een reden te meer voor mij nogmaals lekker tegen dat tere zere beentje te trappen.
Want het zijn niet alleen de wanstaltige brokken klei en brons die ik het omschoppen niet waard vind; ook veruit de meeste zogenaamd abstracte schilderijen, tekeningen en collages mogen wat mij betreft rechtstreeks de kachel in. Wanneer ik niet eens kan zien wat het voorstelt is het voor mij een nodeloze verspilling van schilderslinnen en verf. Telkens wanneer ik zo’n beklad doek ontwaar -vaak in overheidsgebouwen of bedrijven- zie ik daarachter de ‘diepzinnig peinzende kunstenaar’, die na een kwartiertje verf smeren nog jarenlang in zijn vuistje lacht bij de gedachte aan de sukkelaars die er dik geld voor neertelden.
Ergens in de krochten van een museum of kunstopslag moet trouwens nog een zéér non-figuratief werk van mijn eigen hand liggen. Op een lang geleden avond stormde in mijn stamkroeg een, normaliter bij het interieur behorende en inmiddels overleden, lokale kunstenaar binnen. Gehaast vertelde de levensgenieter daags erop acht schilderijen te moeten inleveren voor de Beeldende Kunstenaars Regeling. Of wij even wilden bijspringen? Grootmoedig stemden mijn kompanen en ik toe, op voorwaarde dat hij voor de benodigde alcoholische inspiratie zou zorgen. De volgende dag leverde hij maar liefst negen werken in; kletsnat nog. Ik bedoel maar. Deze BKR werd opgeheven, maar ik ben er braaf zeker van dat veel ‘kunstzinnigen’ inmiddels weer een soepele weg naar onze gemeenschapscenten gevonden hebben.
Nu ik erover nadenk; misschien dat ik me bij de eerstvolgende kunstveiling van het lokale museum wel zo’n abstract werk aanschaf en dat in het toilet tegen de muur spijker. Het zal mijn stoelgang vast en zeker bevorderen.