Zaterdagen zouden afgeschaft moeten worden, net als vegetarische maaltijden, griezelig kleine hondjes en alle accijnzen op alcoholhoudende dranken.
Ik woon in een volksbuurt en de voordelen daarvan zijn ongekend. De formidabele sociale controle bijvoorbeeld; mijn buurman stuurt, bij mijn afwezigheid, eventuele kwaadwillenden met grote stelligheid van onze gezamenlijke oprit met de expliciete boodschap niet meer terug te komen. Min of meer gewenste bezoekers die mij niet thuis treffen, staat hij graag te woord en hen wordt niet alleen meegedeeld waar ik op dat moment ben en wanneer ik terugverwacht word, maar ongevraagd ook hoe laat en in welke staat ik vannacht thuisgekomen ben, alles over eventueel hoorbare onregelmatigheden in mijn stoelgang en de uitslag van mijn soa-test.
Dankzij deze buurman ben ik zelf uitstekend op de hoogte van alle lokale nieuwtjes; wie het doet met wie, of er iemand ziek, zwak, misselijk of nog erger is en uiteraard welke buurtgenoot de spreekwoordelijke pijp aan Maarten gegeven heeft. Vooral dat laatste is nogal eens te doen; de buurt vergrijst en bijna wekelijks tref ik goedbedoelende lieden aan mijn voordeur die geld inzamelen voor ‘een laatste groet’. Telkens doneer ik dan met gulle hand in de geruststellende wetenschap dat, wanneer mijn tijd gekomen is, ook mijn kist gesierd zal worden door een boeket, met daaraan het eminente lint ‘vanwege de buurt’.
Een dergelijke amicale woonomgeving kent echter ook nadelen. Om specifiek te zijn; één enkele, maar wel vreselijke, keerzijde. Op doordeweekse dagen beperkt mijn contact met mijn buurlui, buiten voornoemde buurman, zich tot een opgestoken hand of een korte groet in het voorbijgaan en ik ben daar zeer tevreden mee. Op zaterdagen echter, ga ik hen met grote omzichtigheid uit de weg. Op deze eerste dag van het weekend namelijk, ontpoppen deze sympathieke huisvaders zich tot oeverloos zwetsende verspillers van mijn kostbare vrije tijd. Vanuit hun eigen keurige tuintjes speuren zij, met bezem of hark krassend waar het niet jeukt, de buurt af naar een mogelijke prooi voor een nikszeggend praatje. Zodra ik het waag een voet buiten de deur te zetten met de intentie mijn automobiel enig onderhoud te gunnen bijvoorbeeld, of de oprit van het manshoge onkruid te ontdoen of zelfs gewoon wat oud papier aan de weg te zetten, loop ik het risico aangesproken te worden en -wat veel erger is- aangesproken te blijven door een van deze zemelende buurtgenoten.
Natuurlijk; ik zou mij in zo’n geval een man moeten tonen, ik weet het, en zo’n zeverende zaterdagzeurder het zwijgen op moeten leggen om flux door te kunnen gaan met mijn dringende bezigheden, maar mijn zachte inborst en aangeboren bescheidenheid staan mij daarbij telkenmale in de weg. Het enige wat mij eigenlijk op deze zaterdagen nog redden kan, behalve mijn eigen fysieke afwezigheid op die dag, is dan ook de rigoureuze afschaffing ervan.
Ik wil dus graag opteren voor een naadloze overgang van het zwoegen voor de baas op vrijdag naar het bankhangen en sport op teevee kijken op zondag. Nu ik er toch nog eens over nadenk; misschien dat in plaats van het afschaffen van de zaterdag het toevoegen van een extra vrije dag, of twee, desnoods drie, ook zou kunnen werken. Om de werkzaamheden beter te kunnen spreiden. Of zo.